Mensen
vragen wel eens: wat is nu dé oorzaak van een eetstoornis? Die vraag is niet zo
eenvoudig te beantwoorden. Voor een stuk komt dat omdat de vraag verkeerd is,
want “dé oorzaak” bestaat niet. Er is dus niet één specifieke oorzaak te vinden
als je op zoek gaat naar wat nu juist een eetstoornis heeft uitgelokt bij een
bepaalde persoon. Dat inzicht noemt men “multicausaliteit”. Na jaren van
theorieën opstellen en hypothesen toetsen in onderzoek zijn ook wetenschappers
(vb. Fairburn, 2008) tot die conclusie gekomen. De behandelaars van mensen met
een eetstoornis hebben deze bevindingen intussen opgenomen in hun
behandelplannen en zo zien we tegenwoordig dat behandelingen zich bijna altijd
op verschillende sporen tegelijk richten. Zowel biologische, psychologische als
sociale factoren worden mee in rekening gebracht en men is er zich van bewust
dat diverse factoren op verschillende niveaus en tijdstippen een invloed kunnen
hebben. We gaan dus uit van een biopsychosociaal multicausaal verklaringsmodel
voor het ontstaan van en in stand houden van eetstoornissen.
1. Voorbeschikkende factoren
Intussen
weten we uit onderzoek dat er factoren zijn die iemand meer kans geven om ooit
een eetstoornis te krijgen (= predisponerende of voorbeschikkende factoren). Deze factoren maken iemand dus meer kwetsbaar en zijn
terug te vinden:
- in de genetische opmaak (genen in het DNA) kunnen kwetsbaarheden voor het ontwikkelen van latere problemen opgeslagen liggen (en in interactie met de omgeving kunnen die dan wel of niet tot uiting komen)
- in de persoonlijkheid van mensen (vb. heel perfectionistisch, angstig, weinig zelfvertrouwen, behoefte aan een gevoel van controle over het leven,…),
- in gezinnen (vb. gezinnen waar weinig over emoties wordt gepraat, of waar weinig ruimte is voor een eigen mening, of waar veel ruzies onderhuids voortleven,…),
- maar ook in onze maatschappij (vrouwen worden meer bestookt met “de
ideale maten” dan mannen, de tegenstrijdige verwachtingen in de maatschappij
“sterk zijn”, maar ook een “zorgzame, brave vrouw zijn”).
Foto van een lingeriewinkel (foto van: Proud2Bme)
We
kunnen vanuit deze invalshoek ook beter begrijpen dat voedselbeperking een
manier kan zijn om een verminderd gevoel van eigenwaarde en van zelfcontrole te
herstellen. Of dat het moeilijk kunnen omgaan met bepaalde lastige emoties
ertoe kan leiden dat iemand in eetbuien en compensatiegedrag een “oplossing” of
een “manier van omgaan met” (copingmechanisme) vindt.
2. Uitlokkende factoren
Daarnaast
zijn er ook uitlokkende factoren die een invloed hebben, denk maar aan
het overlijden van een dierbare persoon of opmerkingen van leeftijdsgenoten
over het uiterlijk. Zo’n gebeurtenissen kunnen bij iemand die al kwetsbaarder is
voor het ontwikkelen van een eetstoornis soms de druppel zijn die de emmer doet
overlopen.
3. In stand houdende factoren
Tenslotte
zijn er naast de predisponerende en uitlokkende factoren ook nog de “in
stand houdende factoren”, dit zijn invloeden die ervoor zorgen dat mensen
ziek blijven. Zo zien we bijvoorbeeld dat vasten een heleboel fysische
processen op gang brengt, die ervoor zorgen dat emotionele en cognitieve
problemen ernstiger worden en die het verstoorde eetgedrag zelfs nog
versterken. Ook bij het houden van eetbuien en de compensatiestrategieën nadien
treedt er zo’n vicieuze cirkel op: door zichzelf voedsel (uit bepaalde
voedingsgroepen) te ontzeggen, krijgt men een ondraaglijke drang tot eten.
Fysiologisch zullen bepaalde stoffen in het lichaam ervoor zorgen dat je honger
of “goesting” krijgt en begint te eten, vanuit een soort instinctieve
overlevingsreactie. Na een eetbui zullen mensen met vb. anorexia van het
gemengde type, of mensen met boulimia allerlei technieken toepassen om het
opgenomen voedsel zo snel mogelijk weer kwijt te spelen. Ofwel via braken of
laxeermiddelen, ofwel via overmatig sporten of het zichzelf opnieuw op een
strikt vastenregime te stellen. De eetbuien en de compensatiestrategieën zorgen
er echter voor dat het hele honger- en verzadigingssysteem overhoop komt te
liggen en daardoor ontstaat de kans dat er opnieuw eetbuien zullen volgen. En
zo houdt de ziekte zichzelf in stand, door een bijna verslavend effect. De
“craving” of begeerte naar eetbuien kan zelfs zo ontzettend groot zijn dat
mensen ook fysieke verschijnselen vertonen (zweten, bibberen,…) wanneer ze niet
in de mogelijkheid zijn om een eetbui te houden. Dit toont grote overeenkomsten
met de afkickverschijnselen bij mensen die van hun drugsverslaving ontwennen.
Deze
eerste indeling is gebaseerd op het tijdstip waarop verschillende
factoren hun invloed laten merken. Ofwel in de voorgeschiedenis, ofwel op een
concreet moment als aanleiding, ofwel wanneer de ziekte al ontstaan is en in
stand gehouden wordt.
Een
ander soort indeling kunnen we maken in het niveau waarop de factoren
meespelen. Invloeden kunnen er zijn op micro-, meso- en macroniveau.
A. Microniveau
Onder
microniveau verstaan we in het kader van de eetstoornis-problematiek:
factoren die binnen de persoon zelf spelen. Het gaat hier dan om lichamelijke,
psychologische en persoonlijkheids-factoren. De balansen in hormonen,
neurotransmitters en voedingsstoffen worden door een eetstoornis uit evenwicht
gebracht en hebben daardoor grote lichamelijke en psychische gevolgen, vb. het
uitblijven van de menstruatie, het rigidere denken, depressieve klachten,
botontkalking,… Qua persoonlijkheidsfactoren blijken mensen met anorexia
nervosa eerder rigide te zijn in denken en handelen (vasthouden aan structuur),
terwijl mensen met boulimia eerder gericht zijn op “sensation seeking”
(opzoeken van uitdagingen). Mensen met anorexia hebben dan bijvoorbeeld meer te
kampen met dwangmatige routines, zoals het vasthouden aan vaste eetmomenten en
aan vaste voedingsmiddelen. Mensen met boulimia hebben de neiging om vaker op
zoek te gaan naar uitdagingen en nieuwe ervaringen, zoals het uitproberen van
vreemde smaken, maar ook het aangaan van nieuwe sociale contacten of het
beginnen van nieuwe hobby’s. Verder zijn een
lage zelfwaardering, het hebben meegemaakt van belastende ervaringen (verlies,
misbruik, mishandeling, verwaarlozing,…), onvrede met het lichaam en
onvoldoende gepaste copingmechanismen, maar bijvoorbeeld ook genetische
voorbeschiktheid factoren die binnen een persoon kunnen meespelen.
B. Mesoniveau
Op mesoniveau spelen zich allerlei interacties af
tussen mensen. Wanneer in een gezin, een familie of een andere groep veel
aandacht wordt besteed aan uiterlijk en diëten, kan dit een extra druk leggen
op mensen die al kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van een eetstoornis. Mensen leren ook door te
zien of te ervaren (= sociaal leermodel). Wie in zijn omgeving de boodschap
krijgt dat je jezelf regelmatig op dieet moet zetten, zal dit als “norm” gaan
beschouwen en zichzelf deze “norm” ook opleggen (al dan niet om in de gratie te
vallen van de groep waartoe men behoort). Het geven van complimenten aan iemand
die door een extreem dieet veel is vermagerd kan onbedoeld de boodschap geven
dat extreem diëten goed is en dat men er nog mee moet blijven doorgaan. Dit
soort kleine, vaak onschuldig bedoelde interacties kunnen ook een extra druppel
zijn in een al overvolle emmer. Ook het moeilijk kunnen omgaan met ruzies,
moeilijk voor de eigen mening opkomen, e.d. zijn factoren die zich afspelen op mesoniveau.
Soms kan een eetstoornis een non-verbale manier zijn om aan te geven dat er
binnen een bepaald systeem (gezin, klasgroep,…) problemen zijn die (nog) niet
uitgesproken kunnen worden. Anderzijds kan de aanwezigheid van een belangrijke
steunfiguur op dit niveau wel erg belangrijk zijn als bescherming tegen het
ontwikkelen van een eetstoornis!
C. Macroniveau
Het
macroniveau is voorbehouden aan factoren op cultureel-maatschappelijk
niveau. Het slankheidsideaal, de overconsumptie, de “maakbaarheid van de
samenleving”,… Jongeren krijgen de indruk dat ze alles naar hun hand kunnen
zetten en dat bepaalde waarden rechtstreeks verbonden zijn met een bepaald
uiterlijk. Wie slank is, zal ook wel zelfcontrole hebben, succesvol zijn in
werk en relaties,… Wie niet van nature voldoet aan dit ideaal, moet zichzelf
maar heruitvinden met alle wondermiddeltjes die de media ons maar al te graag
aan de hand doet…
Draaglast en draagkracht: balansmodel
Al
deze factoren samen kunnen ervoor zorgen dat bij een specifieke persoon, op een
bepaald moment in de tijd de balans overslaat: de draaglast wordt te
zwaar en men heeft niet meer voldoende draagkracht
om die hele last mee te torsen (zie figuur: Balansmodel). Het willen
afgooien van gewicht kan dan een metafoor lijken voor het willen verminderen
van de last.
Toch
zal de last enkel meer beginnen doorwegen, naarmate de eetstoornis meer
controle krijgt over denken, voelen en handelen… Wat oorspronkelijk misschien
een manier was om overeind te blijven, om te overleven in de sociale jungle,
wordt uiteindelijk een zware beperking die het moeilijk maakt om nog in
vrijheid te kunnen leven.
We
kunnen dus besluiten met de vaststelling dat eetstoornissen erg complexe
problemen zijn, die verschillende oorzaken en aanleidingen kunnen hebben. Wie
frequent met eetstoornispatiënten omgaat en het voorrecht heeft om met hen
samen te werken, weet hoe uniek ieders verhaal is en hoe verschillend ook de
mensen en hoe ze met hun problemen omgaan. Het positieve aan dit verhaal is
dat, eens we zicht krijgen op die complexiteit, er ook verschillende
aangrijpingspunten zijn om in een behandeling mee aan de slag te gaan. Het
herstellen van het biofysiologisch evenwicht, het werken aan communicatie,
zelfvertrouwen, lichaamsbeeld, copingmechanismen, het verwerken van bepaalde
belastende ervaringen en het weerbaar maken tegen onredelijke maatschappelijke
verwachtingen zijn er maar een paar van.
Op
dit model is doorheen de jaren echter ook veel kritiek gekomen, niet in het
minst vanuit de onderzoekswereld en de praktijk: als eetstoornissen inderdaad
door zoveel verschillende factoren worden uitgelokt, dan is het niet mogelijk
om algemene uitspraken te doen (o.a. Jansen en Boon, 1991). Dit zou dan
inhouden dat elke behandeling opnieuw uitgevonden moet worden voor elke unieke
patiënt. En dat maakt systematisch onderzoek onmogelijk…
Toch
moeten we deze kritiek nuanceren: het is immers wel mogelijk om op
verschillende sporen tegelijk te werken, zoals de behandel-programma’s in onze
gespecialiseerde afdelingen bewijzen. Niet enkel het aanleren van een
genormaliseerd eetpatroon, maar ook het aanpakken van onderliggende
destructieve cognities, vertekend lichaamsbeeld, gebrekkig zelfvertrouwen,
inadequate copingmechanismen en onhandige communicatievaardigheden staan er op
het menu. Op deze manier biedt het algemene programma toch voor elk individu
handvaten om mee aan de slag te gaan. Bovendien is het juist dit ruime
therapieaanbod dat toelaat om zoveel mogelijk patiënten een basispakket aan te
bieden. Hiermee kunnen ze zelf aan de slag om te werken aan de segmenten die
nog onvoldoende stevig zijn, om zo een gezonde basis voor zichzelf op te
bouwen.
Bovendien
integreren alle gespecialiseerde afdelingen tegenwoordig de resultaten van
recent onderzoek in hun behandelprogramma’s (zoals o.a. werkzame elementen uit
de cognitieve gedragstherapie, maar ook elementen uit het onderzoek naar
spiegeloefeningen, herstellen van voedingspatronen, groepsprocessen, betrekken
van gezinssystemen,…). Het blijkt in de praktijk dus wel degelijk mogelijk om
algemene uitspraken te integreren en toch oog te houden voor de individuele
bepaaldheid in de behandeling van mensen met een eetstoornis.
Samengesteld door Els
Geen opmerkingen:
Een reactie posten