Zoeken in deze blog

woensdag 16 mei 2012

Oorzaken: multifactorieel bepaald

Mensen vragen wel eens: wat is nu dé oorzaak van een eetstoornis? Die vraag is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Voor een stuk komt dat omdat de vraag verkeerd is, want “dé oorzaak” bestaat niet. Er is dus niet één specifieke oorzaak te vinden als je op zoek gaat naar wat nu juist een eetstoornis heeft uitgelokt bij een bepaalde persoon. Dat inzicht noemt men “multicausaliteit”. Na jaren van theorieën opstellen en hypothesen toetsen in onderzoek zijn ook wetenschappers (vb. Fairburn, 2008) tot die conclusie gekomen. De behandelaars van mensen met een eetstoornis hebben deze bevindingen intussen opgenomen in hun behandelplannen en zo zien we tegenwoordig dat behandelingen zich bijna altijd op verschillende sporen tegelijk richten. Zowel biologische, psychologische als sociale factoren worden mee in rekening gebracht en men is er zich van bewust dat diverse factoren op verschillende niveaus en tijdstippen een invloed kunnen hebben. We gaan dus uit van een biopsychosociaal multicausaal verklaringsmodel voor het ontstaan van en in stand houden van eetstoornissen.

1. Voorbeschikkende factoren
Intussen weten we uit onderzoek dat er factoren zijn die iemand meer kans geven om ooit een eetstoornis te krijgen (= predisponerende of voorbeschikkende factoren). Deze factoren maken iemand dus meer kwetsbaar en zijn terug te vinden:
  • in de genetische opmaak (genen in het DNA) kunnen kwetsbaarheden voor het ontwikkelen van latere problemen opgeslagen liggen (en in interactie met de omgeving kunnen die dan wel of niet tot uiting komen)
  • in de persoonlijkheid van mensen (vb. heel perfectionistisch, angstig, weinig zelfvertrouwen, behoefte aan een gevoel van controle over het leven,…), 
  •  in gezinnen (vb. gezinnen waar weinig over emoties wordt gepraat, of waar weinig ruimte is voor een eigen mening, of waar veel ruzies onderhuids voortleven,…), 
  • maar ook in onze maatschappij (vrouwen worden meer bestookt met “de ideale maten” dan mannen, de tegenstrijdige verwachtingen in de maatschappij “sterk zijn”, maar ook een “zorgzame, brave vrouw zijn”).
    Foto van een lingeriewinkel (foto van: Proud2Bme)

We kunnen vanuit deze invalshoek ook beter begrijpen dat voedselbeperking een manier kan zijn om een verminderd gevoel van eigenwaarde en van zelfcontrole te herstellen. Of dat het moeilijk kunnen omgaan met bepaalde lastige emoties ertoe kan leiden dat iemand in eetbuien en compensatiegedrag een “oplossing” of een “manier van omgaan met” (copingmechanisme) vindt.

2. Uitlokkende factoren

Daarnaast zijn er ook uitlokkende factoren die een invloed hebben, denk maar aan het overlijden van een dierbare persoon of opmerkingen van leeftijdsgenoten over het uiterlijk. Zo’n gebeurtenissen kunnen bij iemand die al kwetsbaarder is voor het ontwikkelen van een eetstoornis soms de druppel zijn die de emmer doet overlopen.

3. In stand houdende factoren

Tenslotte zijn er naast de predisponerende en uitlokkende factoren ook nog de “in stand houdende factoren”, dit zijn invloeden die ervoor zorgen dat mensen ziek blijven. Zo zien we bijvoorbeeld dat vasten een heleboel fysische processen op gang brengt, die ervoor zorgen dat emotionele en cognitieve problemen ernstiger worden en die het verstoorde eetgedrag zelfs nog versterken. Ook bij het houden van eetbuien en de compensatiestrategieën nadien treedt er zo’n vicieuze cirkel op: door zichzelf voedsel (uit bepaalde voedingsgroepen) te ontzeggen, krijgt men een ondraaglijke drang tot eten. Fysiologisch zullen bepaalde stoffen in het lichaam ervoor zorgen dat je honger of “goesting” krijgt en begint te eten, vanuit een soort instinctieve overlevingsreactie. Na een eetbui zullen mensen met vb. anorexia van het gemengde type, of mensen met boulimia allerlei technieken toepassen om het opgenomen voedsel zo snel mogelijk weer kwijt te spelen. Ofwel via braken of laxeermiddelen, ofwel via overmatig sporten of het zichzelf opnieuw op een strikt vastenregime te stellen. De eetbuien en de compensatiestrategieën zorgen er echter voor dat het hele honger- en verzadigingssysteem overhoop komt te liggen en daardoor ontstaat de kans dat er opnieuw eetbuien zullen volgen. En zo houdt de ziekte zichzelf in stand, door een bijna verslavend effect. De “craving” of begeerte naar eetbuien kan zelfs zo ontzettend groot zijn dat mensen ook fysieke verschijnselen vertonen (zweten, bibberen,…) wanneer ze niet in de mogelijkheid zijn om een eetbui te houden. Dit toont grote overeenkomsten met de afkickverschijnselen bij mensen die van hun drugsverslaving ontwennen.

Deze eerste indeling is gebaseerd op het tijdstip waarop verschillende factoren hun invloed laten merken. Ofwel in de voorgeschiedenis, ofwel op een concreet moment als aanleiding, ofwel wanneer de ziekte al ontstaan is en in stand gehouden wordt.

Een ander soort indeling kunnen we maken in het niveau waarop de factoren meespelen. Invloeden kunnen er zijn op micro-, meso- en macroniveau.

A. Microniveau
Onder microniveau verstaan we in het kader van de eetstoornis-problematiek: factoren die binnen de persoon zelf spelen. Het gaat hier dan om lichamelijke, psychologische en persoonlijkheids-factoren. De balansen in hormonen, neurotransmitters en voedingsstoffen worden door een eetstoornis uit evenwicht gebracht en hebben daardoor grote lichamelijke en psychische gevolgen, vb. het uitblijven van de menstruatie, het rigidere denken, depressieve klachten, botontkalking,… Qua persoonlijkheidsfactoren blijken mensen met anorexia nervosa eerder rigide te zijn in denken en handelen (vasthouden aan structuur), terwijl mensen met boulimia eerder gericht zijn op “sensation seeking” (opzoeken van uitdagingen). Mensen met anorexia hebben dan bijvoorbeeld meer te kampen met dwangmatige routines, zoals het vasthouden aan vaste eetmomenten en aan vaste voedingsmiddelen. Mensen met boulimia hebben de neiging om vaker op zoek te gaan naar uitdagingen en nieuwe ervaringen, zoals het uitproberen van vreemde smaken, maar ook het aangaan van nieuwe sociale contacten of het beginnen van nieuwe hobby’s. Verder zijn een lage zelfwaardering, het hebben meegemaakt van belastende ervaringen (verlies, misbruik, mishandeling, verwaarlozing,…), onvrede met het lichaam en onvoldoende gepaste copingmechanismen, maar bijvoorbeeld ook genetische voorbeschiktheid factoren die binnen een persoon kunnen meespelen.

B. Mesoniveau
Op mesoniveau spelen zich allerlei interacties af tussen mensen. Wanneer in een gezin, een familie of een andere groep veel aandacht wordt besteed aan uiterlijk en diëten, kan dit een extra druk leggen op mensen die al kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van een eetstoornis. Mensen leren ook door te zien of te ervaren (= sociaal leermodel). Wie in zijn omgeving de boodschap krijgt dat je jezelf regelmatig op dieet moet zetten, zal dit als “norm” gaan beschouwen en zichzelf deze “norm” ook opleggen (al dan niet om in de gratie te vallen van de groep waartoe men behoort). Het geven van complimenten aan iemand die door een extreem dieet veel is vermagerd kan onbedoeld de boodschap geven dat extreem diëten goed is en dat men er nog mee moet blijven doorgaan. Dit soort kleine, vaak onschuldig bedoelde interacties kunnen ook een extra druppel zijn in een al overvolle emmer. Ook het moeilijk kunnen omgaan met ruzies, moeilijk voor de eigen mening opkomen, e.d. zijn factoren die zich afspelen op mesoniveau. Soms kan een eetstoornis een non-verbale manier zijn om aan te geven dat er binnen een bepaald systeem (gezin, klasgroep,…) problemen zijn die (nog) niet uitgesproken kunnen worden. Anderzijds kan de aanwezigheid van een belangrijke steunfiguur op dit niveau wel erg belangrijk zijn als bescherming tegen het ontwikkelen van een eetstoornis!

C. Macroniveau
Het macroniveau is voorbehouden aan factoren op cultureel-maatschappelijk niveau. Het slankheidsideaal, de overconsumptie, de “maakbaarheid van de samenleving”,… Jongeren krijgen de indruk dat ze alles naar hun hand kunnen zetten en dat bepaalde waarden rechtstreeks verbonden zijn met een bepaald uiterlijk. Wie slank is, zal ook wel zelfcontrole hebben, succesvol zijn in werk en relaties,… Wie niet van nature voldoet aan dit ideaal, moet zichzelf maar heruitvinden met alle wondermiddeltjes die de media ons maar al te graag aan de hand doet…

Draaglast en draagkracht: balansmodel

Al deze factoren samen kunnen ervoor zorgen dat bij een specifieke persoon, op een bepaald moment in de tijd de balans overslaat: de draaglast wordt te zwaar en men heeft niet meer voldoende  draagkracht om die hele last mee te torsen (zie figuur: Balansmodel). Het willen afgooien van gewicht kan dan een metafoor lijken voor het willen verminderen van de last.

Toch zal de last enkel meer beginnen doorwegen, naarmate de eetstoornis meer controle krijgt over denken, voelen en handelen… Wat oorspronkelijk misschien een manier was om overeind te blijven, om te overleven in de sociale jungle, wordt uiteindelijk een zware beperking die het moeilijk maakt om nog in vrijheid te kunnen leven.

We kunnen dus besluiten met de vaststelling dat eetstoornissen erg complexe problemen zijn, die verschillende oorzaken en aanleidingen kunnen hebben. Wie frequent met eetstoornispatiënten omgaat en het voorrecht heeft om met hen samen te werken, weet hoe uniek ieders verhaal is en hoe verschillend ook de mensen en hoe ze met hun problemen omgaan. Het positieve aan dit verhaal is dat, eens we zicht krijgen op die complexiteit, er ook verschillende aangrijpingspunten zijn om in een behandeling mee aan de slag te gaan. Het herstellen van het biofysiologisch evenwicht, het werken aan communicatie, zelfvertrouwen, lichaamsbeeld, copingmechanismen, het verwerken van bepaalde belastende ervaringen en het weerbaar maken tegen onredelijke maatschappelijke verwachtingen zijn er maar een paar van.

Op dit model is doorheen de jaren echter ook veel kritiek gekomen, niet in het minst vanuit de onderzoekswereld en de praktijk: als eetstoornissen inderdaad door zoveel verschillende factoren worden uitgelokt, dan is het niet mogelijk om algemene uitspraken te doen (o.a. Jansen en Boon, 1991). Dit zou dan inhouden dat elke behandeling opnieuw uitgevonden moet worden voor elke unieke patiënt. En dat maakt systematisch onderzoek onmogelijk…


Toch moeten we deze kritiek nuanceren: het is immers wel mogelijk om op verschillende sporen tegelijk te werken, zoals de behandel-programma’s in onze gespecialiseerde afdelingen bewijzen. Niet enkel het aanleren van een genormaliseerd eetpatroon, maar ook het aanpakken van onderliggende destructieve cognities, vertekend lichaamsbeeld, gebrekkig zelfvertrouwen, inadequate copingmechanismen en onhandige communicatievaardigheden staan er op het menu. Op deze manier biedt het algemene programma toch voor elk individu handvaten om mee aan de slag te gaan. Bovendien is het juist dit ruime therapieaanbod dat toelaat om zoveel mogelijk patiënten een basispakket aan te bieden. Hiermee kunnen ze zelf aan de slag om te werken aan de segmenten die nog onvoldoende stevig zijn, om zo een gezonde basis voor zichzelf op te bouwen.

Bovendien integreren alle gespecialiseerde afdelingen tegenwoordig de resultaten van recent onderzoek in hun behandelprogramma’s (zoals o.a. werkzame elementen uit de cognitieve gedragstherapie, maar ook elementen uit het onderzoek naar spiegeloefeningen, herstellen van voedingspatronen, groepsprocessen, betrekken van gezinssystemen,…). Het blijkt in de praktijk dus wel degelijk mogelijk om algemene uitspraken te integreren en toch oog te houden voor de individuele bepaaldheid in de behandeling van mensen met een eetstoornis.

Samengesteld door Els

Geen opmerkingen: